donderdag 26 januari 2012

Farma-leren?

Van meerdere kanten werd ik attent gemaakt op een discussie, gestart door Bert Overbeek, op de site van JongeBazen: ‘Gedragsontwikkeling in bedrijven loopt tientallen jaren achter’. Kern van de vraag is of de theorie, de modellen en de werkwijze in de trainingsbranche wel gelijke tred houden met recente inzichten uit de neurowetenschap en de biopsychologie. Een waardevolle discussie die het verdient om in de volle breedte gevoerd te worden.
Een onderdeel uit het debat betreft het al dan niet bestaan van een ‘Ik’, een Zelf, een Identiteit, of, voor de liefhebbers, een Kern, Essentie of Ziel. En het nemen van zo’n al dan niet veranderbaar ‘Zelf’ als basis voor training of coaching. Veel recente ‘brein-literatuur’ rept immers over het zelf en de vrije wil als een illusie, als ‘evolutionair bijproduct’ (epifenomeen) van onze hersenactiviteit.
Afijn, ik waag me hier niet aan stevige uitspraken voor of tegen, daar is het vraagstuk me veel te dierbaar voor.

Minder gewaagd is het om te voorspellen dat technologie en medicatie steeds dieper zal doordringen in het gebied dat we min of meer beschouwen als ‘ons’ domein van ‘Persoonlijke Ontwikkeling door training en coaching’.
Op dit moment vinden we het niet vreemd als iemand passende medicatie slikt ter bestrijding van bv een ernstige depressie. De vraag of iemand onder invloed van die medicatie nog steeds ‘zichzelf’ is, zullen de meesten van ons met ja beantwoorden. En ook al zou het niet zo zijn. Mike Boddé schrijft in zijn boek ‘Pil’ over zijn verlangen naar een pil die ‘werkt’: ‘al word ik een volledig ander persoon, als ik maar niet zo hoef te blijven zoals ik nu ben: zwart als pek, en gevuld met walging en misselijk makende wanhoop’. Vanuit welk perspectief zouden we hem die optie willen ontnemen? Wie zou durven beweren dat hij beter af is met zijn oorspronkelijke, depressieve ‘Ik’? (In het boek volgt een hilarische passage over het ‘inwisselen’ van de Boddé 1.4 voor de nieuwste 4.0 versie).

Maar stel dat er steeds meer ‘light-versies’ op de markt verschijnen van dit soort medicatie. Niet zozeer om ernstige klachten te bestrijden, maar ‘slechts’ om extra, positieve elementen toe te voegen aan je ‘persoonlijk functioneren’. Wat als je vermogen om ‘grenzen te stellen’, of competenties als ‘zelfvertrouwen’, ‘overtuigingskracht’ of ‘inlevend vermogen’ substantieel te verbeteren zijn met een Pil? Zouden we zo’n optie omarmen in onze branche? Waarom wel of waarom niet? Neemt zo’n pil drempels weg, zodat we dichter bij ons ‘eigenlijke zelf’ kunnen komen, of raken we juist verder van ‘onszelf’ verwijderd, door zo’n ‘ingreep van buitenaf’? Kortom: Is zo'n vorm van 'Farma-leren' een zegen of een vloek?

De vervlechting van technologie en persoon is al verder dan we ons realiseren. Velen van ons dragen al stevige staaltjes techniek mee in of aan hun lichaam. De vervangbaarheid van organen en functies wordt groter en groter. Gelukkig maar. Of niet? De fascinerende effecten van DBS (Deep Brain Stimulation) laten zien dat er ook nu al een ethische grens in zicht is. Als ‘bijwerking’ van de behandeling tegen Parkinson ontwikkelde een patient een impulsief leefpatroon dat hem voor de operatie volledig vreemd was. Ook zijn sociale omgeving herkende hem niet terug. Maar hij was wel van zijn lichamelijke klachten af…..  Wat te doen? Wie ‘was’ en wie ‘is’ deze man? Wie is het die kiest wanneer het knopje van de DBS aan of uit gaat? En wie is er eigenlijk verantwoordelijk als hij in zijn impulsiviteit een overtreding of erger nog, een misdaad zou begaan?

Stel je dit effect eens voor in een ‘light-variant’: Wat als we met verfijndere, subtielere vormen van DBS iemands persoonlijk en professioneel functioneren een handje kunnen helpen in de door hem of haar verkozen richting. Moeten we die ontwikkeling toejuichen vanuit de ambities die we hebben met ons vak? Of juist verwerpen? Maar waarom dan precies?

Metzinger pleit in zijn boek ‘De Egotunnel’ voor de ontwikkeling van ‘bewustzijnsethiek’. Zoekend naar de vraag: wat is een goede bewustzijnstoestand? Absurde vraag of bittere noodzaak? Vroeg of laat zal die vraag ook ons vak binnendringen. Welke verantwoordelijkheid heeft onze branche, heeft ons vak van trainen en coachen precies, bij het ‘schaven’ aan onderdelen van ons ‘Ik’, ons Zelf, onze Identiteit?
Feitelijk stelt Metzinger dezelfde kwestie aan de orde als de JongeBazen site. In zijn woorden: ‘De technologieën zitten eraan te komen, ze worden geleidelijk aan beter, en de andere kant opkijken zal geen zin hebben'.

Grappig genoeg pleit Metzinger ook voor het invoeren van meditatie op scholen. Niet vanuit spirituele of zingevende optiek (‘geen kaarsen, geen wierook, geen belletjes’), maar puur als ‘gymles voor de hersenen’.
Een eeuwenoud traditioneel instrument als effectief hulpmiddel bij actuele en toekomstige ‘neuro-ethische’ vraagstukken. Lijkt me prima initiatief om breed uit te rollen in de hele trainingsbranche.

Dan loop je geen tientallen jaren achter, maar opeens weer helemaal voorop…..;-)

donderdag 19 januari 2012

Willem Ruis-test voor managers

Keuzes maken, beslissingen nemen. Een noodzakelijke kernkwaliteit van elke manager. Over de manier waarop ze dat doen is veel geschreven. Een belangrijk thema daarin is Intuitie vs Ratio: Zijn ‘intuitieve’ keuzes beter of slechter dan ‘rationeel onderbouwde’ keuzes? Aan de ene kant zijn er talloze persoonlijke succesverhalen van managers die dwars tegen de feiten en cijfers in hun ‘onderbuik-gevoel’ volgen en uiteindelijk het gelijk aan hun zijde vinden. Aan de andere kant krioelt het van de methodes, instrumenten en analyses (en bijbehorende consultants) die het nemen van de juiste beslissing herleiden tot een rationeel, logisch en systematisch proces van afweging.
Veel minder aandacht is er voor het heroverwegen van en terugkomen op gemaakte keuzes en genomen beslissingen. Toch ook geen onbelangrijke competentie in deze crisistijd, waarin het stoppen en doorbreken van bestaande besluitvormingspatronen misschien wel de allergrootste uitdaging vormt.

Het ‘vermogen tot gezonde heroverweging’ is prima te onderzoeken en te toetsen met de Willem Ruis-test.
Het Willem Ruis probleem, of Drie Deuren probleem verschijnt met enige regelmaat in de publiciteit en roept steevast heftige reacties op. De kern is:
Stel je doet mee aan een nieuwe ‘Willem Ruis-show’ waarbij je net als vroeger aan het slot kunt kiezen uit drie deuren. Achter een van de deuren staat een auto, achter de andere staat waardeloze rommel. Je kiest een deur, bv nr. 1.
De presentator, die weet wat er achter de deuren staat, opent nu een andere deur, bv nr. 3, met rommel erachter. Hij zegt dan, met nog twee deuren dicht tegen je: "Zou je nog willen switchen naar de andere dichte deur?”


De vraag is dus of het verstandig is om je eerste keus (deur 1) te vervangen door een switch naar deur 2.
Wat zou jij doen? (Volg je intuïtie of denk er even over na ;-)

De meeste mensen switchen niet, met als verklaring ‘dat het immers niet uitmaakt’. Er zijn  nog twee deuren over, dus de kans op de auto is nu 50-50.
Dat is al interessant. Als het niet uitmaakt kun je immers net zo goed wel switchen. Maar bewust of onbewust blijven we liever bij onze eerste keuze. ‘Dat voelt beter’ of ‘Wie A zegt moet ook B zeggen’.
‘Staan voor je keuze’ lijkt de impliciete norm. Voor je het weet sta je immers bekend als twijfelaar of draaikont….

Maar het is nog veel erger: de kans dat de auto achter de andere deur zit is twee keer zo groot als de kans dat hij achter de deur zit die je in eerste instantie hebt gekozen. Van keuze veranderen is in dit geval veel slimmer, dan vasthouden aan je eerste besluit…..

Hier ontploft de discussie meestal. Vrijwel niemand die het probleem voor het eerst krijgt voorgelegd, gelooft dit meteen. Bijna iedereen komt in opstand tegen dit ‘tegen-intuitieve feit’. Hoe helder het ook wordt uitgelegd (de kans dat je in 1 keer de deur met de auto kiest is 1/3. In alle andere gevallen (2/3) zit de auto achter de andere deur die dicht blijft)
‘Intuitieven’ verzuchten in hun verzet tot slot vaak: ‘ach ja, zo kun je het ook zien. Jij jouw waarheid, ik de mijne’.
‘Rationelen’ putten zich vaak uit in statistische tegenargumenten, tot ze er bij neer vallen. Vooral juristen schijnen niet van ophouden te weten….
Uiteindelijk zal iedereen moeten erkennen dat het waar is. Zeker als je het daadwerkelijk gaat uitspelen met drie en als dat nog niet werkt met 1000 deuren….

Bij deze tweede ‘switch’ gaat het niet meer om de ene of de andere keuze, maar op een nivo hoger over het achter je durven/kunnen/willen laten van je eigen redenering of intuitieve oordeel. Het geeft aan hoe moeilijk het is om je eigen oordeel in twijfel te trekken, zelfs als de werkelijkheid daar alle aanleiding toe geeft. Toch lijkt me dat met alle vastgelopen voorbeelden in de economie, de financiele sector, de gezondheidszorg, het milieu, het onderwijs, de pensioenen etc. een buitengewoon te koesteren vermogen. De moed om terug te durven komen op eerdere besluiten en achterhaalde onderbouwingen. De ‘Willem Ruis-test’ zou verplichte kost moeten zijn voor iedereen die in een positie komt waarin hij belangrijke beslissingen neemt.

Maar als ik er helemaal naast zit hoor ik het uiteraard graag……;-)

donderdag 12 januari 2012

TrainingsTaal

De ironische definitie van psycho-therapie luidt: ‘Het herformuleren van je persoonlijke problemen in de taal van de therapeut’. Training en coaching is goedbeschouwd te zien als een ‘light-versie’ van therapie en ook in ons vak is de kracht van taal heel groot. Het specifieke vakjargon, de enorme hoeveelheid aan modellen, stijlen en profielen: er is een grote gretigheid om Taal te introduceren waarmee we de werkelijkheid te lijf kunnen. En met succes, want het vakjargon dringt moeiteloos de gewone spreektaal binnen. ‘Die vent zit enorm in mijn allergie’ is een directe verwijzing naar het kernkwadranten-model van Ofman, maar wordt ook buiten die context allang begrepen door iedereen. Zelfs een uitroep als :’Doe effe niet zo Blauw!’ is in veel werksituaties al heel gewoon. Sterker nog: er is zelfs een kans dat het vervolg van de dialoog is:
‘Ok, maar welke Blauw bedoel je precies? Die van de Bono? Of van de Caluwé?’.
‘Ik bedoel die van Insights’.
‘Oh, dat is toch dezelfde Blauw als die van LIFO?’
‘Weet ik veel, maak kijk, da’s precies wat ik bedoel: altijd maar denken in hokjes en definities!’

Taal is in ons vak niet alleen een Middel, het is vaak zelfs het Doel. ‘Het creëren van een gemeenschappelijke Taal’ noemen we dat in offertes en het is een gewaardeerd resultaat van trainingen. Het is ook de kracht van al die modellen, stijlen en profielen. Ze bieden een gedeelde bril, een raster, een gezamenlijke ‘frietsnijder’ waarmee je naar de werkelijkheid kunt kijken en hem in partjes kunt verdelen. Een gedeeld model benoemt de verschillen die er te zien zijn en maakt daarmee het hanteren van die verschillen gemakkelijker, laagdrempeliger. Het aanspreken van je collega met de opmerking: ‘Nu doe je wel erg Blauw’, is eenvoudiger dan het commentaar: ‘Nu ben je wel erg rigide’. En ook het ontvangen van feed-back wordt erdoor gefaciliteerd. Zowel zender als ontvanger voelen zich gelegitimeerd door de taal van het model om lastige dialogen aan te gaan. Da’s mooi en pure winst ten opzichte van het achterhouden of onder tafel laten van observaties en meningen over de onderlinge samenwerking.

De hamvraag is: wie bepaalt er welke Taal er wordt gesproken? Als coach of trainer is het erg aantrekkelijk om deelnemers te ‘lokken’ naar een taalgebied waarin je zelf volledig thuis bent. Je bent dan immers ‘native speaker’ in een gezelschap van ‘learning immigrants’.  Het probleem is dat bijna alle modellen ‘gesloten’ zijn: ze schrijven precies voor welke varianten, stijlen, rollen of drijfveren er beschikbaar zijn. De Taal is volledig vastgelegd, je moet hem als deelnemer alleen nog leren spreken. Een test wijst je daarbij meestal de weg en geeft aan tot welke categorie je behoort. Maar de uitslag van de test zal nooit buiten de vooraf gedefinieerde typologie vallen. Het is alleen een herbevestiging van wat al in het model gestopt was.

Het eerdergenoemde model van Ofman is om die reden een ‘witte raaf’ onder de trainingsmodellen. Het geeft immers niet de invulling van, maar ‘slechts’ de onderliggende relaties tussen de begrippen Kwaliteit, Valkuil, Allergie en Uitdaging. Iedereen kiest binnen de openheid van het model zijn eigen woorden, zijn eigen definities, op zoek naar persoonlijke uitkomsten, die daarom ook zo’n hoge persoonlijke geldigheid en waarde hebben. Het model legt geen Taal op, maar nodigt uit eigen Taal te maken. Dat is een vondst van een andere orde en dan verdien je het ook om door te dringen in de gewone spreektaal ;-)

Kortom: Veel TrainingsTaal zit behoorlijk in mijn allergie, maar die van Ofman zeker niet….


vrijdag 6 januari 2012

‘Dan kies ik voor dokter Luijks’

Een zorgverzekeraar zendt al enige tijd TV-spots uit, waarin de keuzevrijheid van de patient centraal staat. ‘Het advies komt van ons, de keuze is aan U’.
Vanuit het perspectief van een patiënt, aan de vooravond van een operatie, worden drie specialisten gepresenteerd. De eerste ‘dicht bij huis’, de tweede ‘met veel ervaring’ en een derde ‘waar u snel terecht kunt’.
Vervolgens horen we de stem van de patiënt zeggen: ‘Dan kies ik voor dokter Luijks, want ik vind ervaring belangrijk’.
So far so good. Hoewel: het zijn natuurlijk hele ‘nette’ criteria die gepresenteerd worden. Een patiëntenstem die zou zeggen: ‘Dan kies ik voor een vrouw, want ik wil niet dat mijn partner behandeld wordt door een mannelijke arts’ zou al een veel controversiëler spotje opleveren ;-)

Maar  het begon me vooral op te vallen dat de keuze elke keer hetzelfde is: altijd maar weer die dokter Luijks! Was het niet logischer geweest als er door de spotjes heen, verschillende keuzes werden gemaakt door de ‘patient’? Nu lijkt het er sterk op dat de zorgverzekeraar ons een keuze in de mond wil leggen. Zou hier soms alvast vooruit gelopen worden op de clustering, de specialisatie van ziekenhuizen, die (gesteund door de zorgverzekeraars) gaande is? De keuze voor ‘ervaring’ staat in dat geval model voor de keuze voor een gespecialiseerd ziekenhuis, boven bv een algemeen streekziekenhuis (‘dicht bij huis’) of een ziekenhuis, waar de operatie minder vaak (lees duurder) wordt uitgevoerd (‘waar u snel terecht kunt’).
Maar dan gaat het hier niet om het bevorderen van de keuzevrijheid, maar juist om het soepel kunnen beperken ervan: ‘wen er maar vast aan, straks kunt u alleen nog terecht in enkele gespecialiseerde centra in ons land voor deze operatie’. We ‘leren’ dan in deze spots als het ware alvast om ervaring als belangrijkste criterium te hanteren bij onze toekomstige keuzes.

Er schuilt daarnaast nog een paradox in de boodschap. Er wordt immers geen ziekenhuis met ervaring, maar een specialist met ervaring gepresenteerd. Als we allemaal het voorbeeld van de patiënt in het spotje zouden volgen, kiest iedereen vanaf nu voor een arts met veel ervaring. Prachtig. Maar hoe komen de artsen van de toekomst dan aan hun ervaring? Het is een keuze-vraagstuk als bij het ‘categorisch imperatief’ van Kant:
‘Handel volgens die maxime (leefregel) waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt’.
Met andere woorden: je moet handelen op de manier waarvan je zou willen dat iedereen zo zou handelen.
Als iedereen ervaring als vereiste stelt, ontneem je jonge artsen de mogelijkheid om ervaring op te doen. Per individu zal de afweging zijn: ‘prima, ervaring opdoen, maar niet op mijn lichaam’. Maar de optelsom van die individuele afwegingen blokkeert de noodzakelijke ervaringsopbouw voor de toekomst, waardoor het proces uiteindelijk doodloopt. Volgens Kant is het om die reden dus geen goede individuele keuze.

Het vastlopende proces staat ook bekend als de ‘tragedy of the commons’. Om de optimale situatie voor het collectief in stand te houden, zul je als individu af moeten zien van het voortdurend ‘maximaliseren’ van je eigen belang. Anders hol je met elkaar het fundament voor de toekomst uit. Ook van je eigen toekomst. Maar ja, wie zegt er nu spontaan tegen zijn specialist: ‘Weinig ervaring? Geen probleem: neemt u mij gerust als ‘oefenmateriaal’, da’s wel zo goed voor het collectieve zorgsysteem in Nederland…..’

Misschien is het dus niet in alle gevallen handig om, op basis van uitputtende informatie over ‘positieve keuzevrijheid’ te beschikken. En misschien volstaat in dit soort situaties een ‘negatieve keuzevrijheid’. Vanuit de redenering: ‘Ik vertrouw erop dat mijn behandeld arts capabel is om de operatie uit te voeren, tenzij ik sterke signalen heb die op het tegendeel wijzen.’

Vertrouwen op je eigen, of op andermans oordeel in een terrein waar je zelf totaal niet thuis bent. Het blijft een lastig dilemma, zonder eenvoudige antwoorden. Laat staan altijd hetzelfde antwoord …..