woensdag 6 maart 2013

Klopt het? Werkt het? Deugt het?


Klopt het? Werkt het? Deugt het? Met deze drie vragen gaat mijn collega Jules Koster al jarenlang vraagstukken bij klanten te lijf. En ik begrijp steeds beter wat hij ermee bedoelt en beoogt. Het zijn essentiële vragen die elke professional ook zichzelf regelmatig zou moeten stellen.
In ons vak wordt de vraag ‘Klopt het?’ zelden gesteld. Elke trainer verzamelt in de loop der jaren zo zijn eigen modelletjes, heeft zijn eigen voorkeuren en hangt een bepaald patroon van ideeën overtuigingen en aannames aan, die hij zelden expliciteert. Ik schreef er al eerder over. Als je daar als collega opmerkingen over maakt en probeert te onderzoeken of al die aannames ook kloppen, raak je meestal verward in een discussie over de relevantie van Waarheid. Veelgehoord: ‘Feiten, feiten, ik vind ze niet zo relevant. Wetenschap is tenslotte ook maar een Mening’. Of ‘Tsja, of het waar is kun je niet bewijzen, maar je kunt ook niet bewijzen dat het NIET waar is, dus...’. De Moeder aller drogredeneringen.  Mocht je als deelnemer de euvele moed hebben om de aannames van een trainer in twijfel te trekken dan loop je natuurlijk nog een ander risico. ‘Kennelijk is het altijd ter discussie stellen van wat anderen zeggen een Thema voor je. Een beschermingsmechanisme waardoor je jezelf ook iets onthoudt... Ik stel voor dat we samen onderzoeken waar je nu eigenlijk  precies bang voor bent..’ of TrainersTaal van gelijke strekking.
Wat mij betreft zou elke trainer de vraag ‘Klopt het wat ik doe?’ regelmatig moeten stellen. En dan vooral aan zichzelf natuurlijk.
Werkt het? is wel een veelbesproken vraag in de trainingsbranche. Een eindeloze reeks onderzoeken probeert erachter te komen wat het werkelijke effect van trainen nu precies is. Sommige buro’s introduceren een scala aan instrumenten waarmee dat effect aangetoond zou kunnen worden. Uiteraard altijd wel instrumenten waar de klant weer apart voor moet betalen…  Er wordt effect op verschillende nivo’s gesuggereerd. Effect op het individu en op de organisatie, op korte en lange termijn etc. Iedereen is op zoek naar de heilige Graal van Diepgaand, Blijvend en Duurzaam effect. Al die soorten effect maken het eigenlijk steeds eenvoudiger om de hamvraag te vermijden. Als individuele deelnemers geen direct effect benoemen, vallen we terug op het argument dat ‘Trainen op Zich’ op lange termijn de betrokkenheid en loyaliteit van medewerkers verhoogt. Of bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de organisatie voor nieuw talent. Als het effect ogenschijnlijk negatief is omdat bijvoorbeeld veel deelnemers na afloop een ander baan gaan zoeken, dan hanteren we het argument dat daarmee een hoop ellende is voorkomen. ‘Het heeft slechts een proces versneld dat zich onherroepelijk toch had voltrokken’.  Eigenlijk is de helpende redenering dezelfde als bij marketing: Trainen werkt waarschijnlijk voor 50%. Je weet alleen nooit van tevoren welke 50%....

Het werkelijke effect van een training is gelukkig ook helemaal niet aan te tonen. Daarvoor is de menselijke natuur en de complexe sociale context waarin hij opereert veel te ingewikkeld en onvoorspelbaar. Zeker op dit punt past ons daarom een hoge mate van bescheidenheid.
Deugt het? is misschien wel de meest relevante vraag in het huidige tijdsgewricht. Ook voor ons. Zeker voor ons. Wij waren er immers bij met al onze leiderschapsprogramma’s toen een hele branche, waarin onze grootste klanten zaten, richting de afgrond stormde. Hebben wij onze klanten en deelnemers dan wel de goeie vragen gesteld? Hebben we enig tegenwicht geboden tegen de zich opbouwende Bubble, voordat die uiteen spatte?  Wiens belang hebben we uiteindelijk gediend? Dat van onze deelnemers? Van de organisaties waar ze werkten? Hoe dachten wij zelf dan over de effecten op klanten, op de samenleving als geheel? Welke verantwoordelijkheid hebben wij daarbij eigenlijk? Zeker, we hebben er jaren een goeie boterham aan verdiend, maar was het ons dan alleen daarom begonnen?

Lerend van de crisis waarin we ons nog steeds bevinden, vind ik de belangrijkste opdracht voor ons Vak:  het vergroten van het ‘zelfreinigend vermogen’ van organisaties. Het trainen van leiders en professionals, opdat ze de moed hebben om ongemakkelijke vragen te stellen. Aan zichzelf en aan anderen.  En laten we dan als trainers minimaal proberen het goeie voorbeeld te geven.
Trainen. Klopt het? Werkt het? Deugt het? Wie het weet mag het zeggen...

 

vrijdag 4 januari 2013

Artsen met grenzen?


Laatst hoorde ik op radio 1 een interview met een student die back-packend in Turkije besloten had zijn laatste geld te besteden aan dekens. Vervolgens was hij de grens met Syrië  overgestoken om ze uit te gaan delen in Aleppo. Even terug in Nederland probeerde hij zoveel mogelijk geld in te zamelen, zodat hij snel met nog veel meer dekens terug kon keren naar Syrië.
De toon van de interviewer bevatte vooral verbaasde bewondering. Of hij niet bang was geweest, hoe hij zijn weg vond in Syrië en in de stad en hoe hij beoordeelde aan wie hij de dekens uitdeelde? Het verhaal was van een verbluffende eenvoud. Je zoekt iemand die je naar Aleppo wil rijden, loopt een huis binnen en ziet aan het interieur wel of er dekens nodig zijn. En ja, natuurlijk werd er gevochten, maar als je niet direct aan het front zat, was het vrij makkelijk om je te bewegen door de vele wijken van de stad.

Het gesprek eindigde uiteraard met de gegevens van de website waarop je geld kon doneren voor deze actie. Ongetwijfeld hebben veel luisteraars dat gedaan. Waarom niet? Wat kan erop tegen zijn om deze moedige student te steunen in zijn directe, onbaatzuchtige actie van medemenselijkheid?
Ik vond het een verwarrend gesprek, omdat ik me ook verplaatste in de positie van de ouders van deze jongen. ‘Nee, die waren er niet echt blij mee’, zie hij tijdens het interview. Mijn eigen zoon is 16. Wat als hij over een paar jaar met een vergelijkbaar initiatief komt? Zou ik het trots doorvertellen en hem van harte ondersteunen? Of zou ik alles uit de kast halen om hem ervan te weerhouden? Dat laatste zou ongetwijfeld averechts kunnen uitpakken, maar toch is dat wat ik zou doen.

Het interview bevatte namelijk nog een intrigerende passage. De student werd gevraagd of hij dan geen hulporganisaties was tegengekomen, waarbij hij zich had kunnen aansluiten? ‘Nee’, was het antwoord. ‘Die hebben zich teruggetrokken uit het gebied omdat het te gevaarlijk werd’.  En zo kreeg het gesprek ook de lading van de dappere eenling tegenover de laffe instituties. Het ondernemende initiatief van de oprechte medemens, tegenover de stroperige georganiseerde collectiviteit van de hulpverlening. Voordeel van de student was natuurlijk ook de glasheldere transparantie van zijn actie. Geen millimeter overhead, geen cent aan de strijkstok. Elke euro gaat naar dekens en alle dekens rechtstreeks naar hen die het nodig hebben.
Het risico dat de student loopt is enorm en de consequenties als het misgaat zijn fataal en onomkeerbaar. Maar toch doet hij het. Elke keer als hij opnieuw met nog meer dekens naar Aleppo kan groeit waarschijnlijk zijn overtuiging dat het ook deze keer goed zal gaan, wat hem telkens sterker maakt om de risico’s opnieuw  aan te gaan.

Aan de andere kant lijkt dit proces van toenemende opofferingsbereidheid akelig precies op de  spiraal van toenemende grenzeloze ‘gokzucht’ die de bankiers uit de fascinerende Tegenlicht-documentaire van Joris Luijendijk doormaakten. Ook daar leidt elk succes tot het aandurven van (nog) grotere risico’s. En waarschijnlijk niet eens uit pure hebzucht of immorele statusdrift, maar eerder als uitkomst van een onontkoombaar fysiologisch proces van verslaving.
Dat lijkt een ongepaste vergelijking. Is de intentie van de student immers niet 180 graden anders dan die van de met andermans geld gokkende trader? Dat is op z’n zachtst gezegd toch appels met peren vergelijken? En die bankiers functioneerden toch juist wel in een groter collectief? De overeenkomst voor mij is dat in beide gevallen het corrigerend vermogen van een kritische context ontbreekt. In de banken omdat de individuele traders alle ruimte kregen en middels torenhoge bonussen alleen maar werden aangemoedigd om door te gaan. In het geval van de student omdat er niemand om hem heen staat die een grens trekt en die hem behoedt voor zijn eigen blinde vlekken. Daarom:  als we niet uitkijken fungeert een succesvolle ‘fundraising’, fungeren de toenemende donaties voor onze moedige student als precies dezelfde aanjager van een ontsporend proces van onverantwoorde risico’s nemen als de bonussen dat doen voor de bankiers….

Een goed en kritisch functionerend collectief is er om ruimte en ondersteuning te bieden aan de individuen die er werken. Maar ook om waar en wanneer nodig te functioneren als tegenkracht voor onstuimige dadendrang en toenemend risicovol gedrag.
Een organisatie als Artsen zonder Grenzen stelt daarom Grenzen vast voor haar Artsen. Letterlijk: tot Hier en niet verder. En dat is dus waarschijnlijk maar goed ook....