donderdag 12 januari 2012

TrainingsTaal

De ironische definitie van psycho-therapie luidt: ‘Het herformuleren van je persoonlijke problemen in de taal van de therapeut’. Training en coaching is goedbeschouwd te zien als een ‘light-versie’ van therapie en ook in ons vak is de kracht van taal heel groot. Het specifieke vakjargon, de enorme hoeveelheid aan modellen, stijlen en profielen: er is een grote gretigheid om Taal te introduceren waarmee we de werkelijkheid te lijf kunnen. En met succes, want het vakjargon dringt moeiteloos de gewone spreektaal binnen. ‘Die vent zit enorm in mijn allergie’ is een directe verwijzing naar het kernkwadranten-model van Ofman, maar wordt ook buiten die context allang begrepen door iedereen. Zelfs een uitroep als :’Doe effe niet zo Blauw!’ is in veel werksituaties al heel gewoon. Sterker nog: er is zelfs een kans dat het vervolg van de dialoog is:
‘Ok, maar welke Blauw bedoel je precies? Die van de Bono? Of van de Caluwé?’.
‘Ik bedoel die van Insights’.
‘Oh, dat is toch dezelfde Blauw als die van LIFO?’
‘Weet ik veel, maak kijk, da’s precies wat ik bedoel: altijd maar denken in hokjes en definities!’

Taal is in ons vak niet alleen een Middel, het is vaak zelfs het Doel. ‘Het creëren van een gemeenschappelijke Taal’ noemen we dat in offertes en het is een gewaardeerd resultaat van trainingen. Het is ook de kracht van al die modellen, stijlen en profielen. Ze bieden een gedeelde bril, een raster, een gezamenlijke ‘frietsnijder’ waarmee je naar de werkelijkheid kunt kijken en hem in partjes kunt verdelen. Een gedeeld model benoemt de verschillen die er te zien zijn en maakt daarmee het hanteren van die verschillen gemakkelijker, laagdrempeliger. Het aanspreken van je collega met de opmerking: ‘Nu doe je wel erg Blauw’, is eenvoudiger dan het commentaar: ‘Nu ben je wel erg rigide’. En ook het ontvangen van feed-back wordt erdoor gefaciliteerd. Zowel zender als ontvanger voelen zich gelegitimeerd door de taal van het model om lastige dialogen aan te gaan. Da’s mooi en pure winst ten opzichte van het achterhouden of onder tafel laten van observaties en meningen over de onderlinge samenwerking.

De hamvraag is: wie bepaalt er welke Taal er wordt gesproken? Als coach of trainer is het erg aantrekkelijk om deelnemers te ‘lokken’ naar een taalgebied waarin je zelf volledig thuis bent. Je bent dan immers ‘native speaker’ in een gezelschap van ‘learning immigrants’.  Het probleem is dat bijna alle modellen ‘gesloten’ zijn: ze schrijven precies voor welke varianten, stijlen, rollen of drijfveren er beschikbaar zijn. De Taal is volledig vastgelegd, je moet hem als deelnemer alleen nog leren spreken. Een test wijst je daarbij meestal de weg en geeft aan tot welke categorie je behoort. Maar de uitslag van de test zal nooit buiten de vooraf gedefinieerde typologie vallen. Het is alleen een herbevestiging van wat al in het model gestopt was.

Het eerdergenoemde model van Ofman is om die reden een ‘witte raaf’ onder de trainingsmodellen. Het geeft immers niet de invulling van, maar ‘slechts’ de onderliggende relaties tussen de begrippen Kwaliteit, Valkuil, Allergie en Uitdaging. Iedereen kiest binnen de openheid van het model zijn eigen woorden, zijn eigen definities, op zoek naar persoonlijke uitkomsten, die daarom ook zo’n hoge persoonlijke geldigheid en waarde hebben. Het model legt geen Taal op, maar nodigt uit eigen Taal te maken. Dat is een vondst van een andere orde en dan verdien je het ook om door te dringen in de gewone spreektaal ;-)

Kortom: Veel TrainingsTaal zit behoorlijk in mijn allergie, maar die van Ofman zeker niet….


1 opmerking: